
Wanneer de ‘r’ in de maand komt begint bij ons het vissersbloed te borrelen. Onder andere vriend esox lucius zal dan weer ten prooi vallen aan ons oerinstinct, oftewel ‘vangdrift’. Daar wij in de winter relatief luie roofvissers zijn, dat wil zeggen: niet vaak urenlang willen gooien met allerhande kunstaas, verkiezen wij in de koudere maanden het vissen met dode aasvisssen (doodazen) boven alle andere vormen van roofvissen. Deze manier van vissen -het “deadbaiten”- beoefenen wij nu bijna vijftien jaar en niet zonder succes. Menig metersnoek heeft reeds kennis gemaakt met onze onthakingsmat.
Omdat roofvissen koudbloedig zijn en dus zelf geen eigen lichaamswarmte kunnen produceren zal hun lichaamstemperatuur die van hun omgeving aannemen. Juist dát gegeven is nu zo van belang bij het vissen op roofvis in de koudere maanden. Want zeg zelf, wie heeft er nou zin om bij een lichaamstemperatuur van bijvoorbeeld vijf graden achter z’n eten aan te zwemmen?! “Geen dure energie verspillen” luidt dus het devies van de roofvis. En waarom zou hij, als er een paar meter verder hetzelfde (maar dan dood) op hem ligt te wachten, of misschien wel een culinair hoogstandje (lees: zoute aasvis). Onze taak is dan ook om het de rovers zo makkelijk mogelijk te maken. Naast het voorschotelen van een diversiteit aan dode aasvissen dienen we ook met ons materiaal goed beslagen ten ijs te komen. Waarover later meer. Allereerst zullen we de basis uitleggen, te weten: de doodaastechnieken.
We spreken hierboven expres over “relatief” luie roofvissers, omdat bij het doodaasvissen an sich toch nog wel wat komt kijken. Zo kan er allereerst een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende technieken van doodaasvissen.
Er zijn namelijk drie hoofdtechnieken te onderscheiden: dobbervissen, statten en slepen. Elk van deze technieken heeft zijn eigen charme, uitdagingen en toepassingsgebieden, afhankelijk van de omstandigheden en persoonlijke voorkeuren.
Dobbervissen
Dobbervissen is waarschijnlijk de meest dynamische vorm van doodazen. Hierbij bevestig je een dode aasvis aan een onderlijn, die onder een dobber hangt. De dobber dient als beetindicator, maar fungeert ook als visuele gids om je aas op de juiste plek aan te bieden. Dobbervissen leent zich perfect voor wateren waar de vis zich dicht bij de kant of in ondiepere delen ophoudt, zoals langs rietkragen, in havens of bij obstakels zoals takken en omgevallen bomen.
Een groot voordeel van deze techniek is dat je actief kunt zoeken naar de snoek. Door de aasvis langzaam te verplaatsen met kleine tikjes aan de hengel, kun je een groot gebied afvissen. Dit maakt het dobbervissen een ideale keuze voor wie graag onderweg is en op zoek wil naar de actieve rovers.
Statten
De techniek van het statten draait volledig om geduld en precisie. Hierbij leg je je aasvis op de bodem, vaak op plekken waarvan je weet dat roofvissen er samenkomen. Denk aan stekken zoals diepere kuilen, bruggen of overgangen tussen diep en ondiep water. Je kunt hierbij gebruik maken van een beetmelder of een visuele indicator, zodat je niet constant op je hengel hoeft te letten.
Het statten is vooral effectief in de winter, wanneer roofvissen minder actief zijn en hun energie voornamelijk besteden aan het eten van makkelijk te vangen prooien. Het grote voordeel van statten is dat je je aas perfect kunt positioneren, bijvoorbeeld vlak voor de ingang van een schuilplek. Het nadeel is dat het soms lang kan duren voordat je beet krijgt, dus een flinke dosis geduld is hier vereist.
Slepen
De laatste techniek, slepen, is de meest actieve vorm van doodaasvissen. Hierbij sleep je de aasvis langzaam over de bodem of net daarboven, vaak met behulp van een elektrische motor of een roeiboot. Het grote voordeel van slepen is dat je een enorm gebied kunt afvissen en roofvissen kunt verleiden die anders misschien niet zouden reageren.
Bij het slepen is het belangrijk om goed rekening te houden met de snelheid. Te snel slepen kan een onnatuurlijk beeld geven en de vis afschrikken, terwijl te langzaam slepen de effectiviteit van deze techniek kan verminderen. Gebruik ook hierbij variatie in aasvissen, zoals makreel, sardines of voorn, om te ontdekken wat de snoek die dag het meest aanspreekt.
Materiaal en voorbereiding
Welke techniek je ook kiest, goed materiaal is cruciaal. Denk hierbij aan sterke hengels met voldoende ruggengraat, betrouwbare molens en soepele lijnen die bestand zijn tegen de scherpe tanden van de snoek. Gebruik altijd stalen of titanium onderlijnen om te voorkomen dat de vis je lijn doorsnijdt. En vergeet niet om een goede onthakingsmat en tang mee te nemen, zodat je de snoek na vangst veilig kunt behandelen en terugzetten.
Ook de keuze van aasvissen speelt een grote rol. Het is slim om verschillende soorten aas bij je te hebben, zoals haring, makreel, sprot of brasem. Elk water en elk seizoen kan andere voorkeuren bij de snoek oproepen, dus experimenteren loont altijd.
Met deze basiskennis in gedachten ben je klaar om het water op te gaan en je geluk te beproeven. Of je nu kiest voor dobbervissen, statten of slepen, het doodaasvissen biedt volop kansen om een metersnoek te verleiden en die oergevoelens van ‘vangdrift’ te bevredigen. En laten we eerlijk zijn, niets is mooier dan die ene onverwachte aanbeet op een ijzige winterdag!